Interview: Marlies Rothoff
”Op mijn twaalfde vluchtte ik met mijn ouders en zusje van Iran naar Nederland. Met deze achtergrond lijkt het misschien gek dat je mee wilt op militaire missie. Tegen de zin van mijn moeder in - die had immers iets anders voor me gehoopt door van oorlog weg te vluchten - ging ik in 2003 mee op missie in Afghanistan.” Terug naar de oorlog dus, waar zijn ouders hem uit hadden gehaald. Het verhaal van Kaweh, die als jonge vluchteling naar Nederland kwam.
Kaweh Madad (39): klein van stuk, maar een trots man, zegt geluk te hebben gehad dat hij mee kon naar Afghanistan. “Ik sprak de taal. Ik kom uit die regio dus ik spreek Dari, Perzisch, Turks en daarbij nog Nederlands en Engels. Ik was zowel tolk als militair en daarmee de eerste persoon die zo’n rol vervulde.” Voordat hij op missie in Afghanistan terecht kwam, was het überhaupt een wonder dat hij bij defensie aan de slag kon en er kon blijven werken. Een wonder waar hij nog steeds trots op is.
Je moest blij zijn
“Dat verhaal ligt in het verlengde van hoe alles liep sinds we in Nederland belandden na onze vlucht uit Iran. Kijk, sinds we in Nederland aankwamen werden we vanaf het begin steeds verplaatst. Dat begon op dag één. Op de dag van aankomst hebben we ons gemeld bij een politiebureau in Amsterdam. Daar hebben we met de hulp van een Iraniër, die daar toevallig zat, ons verhaal kunnen uitleggen. Er was geen professionele tolk aanwezig die ons kon helpen. We probeerden eerst met handen en voeten uit te leggen wat we wilden. Maar mijn ouders waren bang. Ze vertrouwden de politie niet. In Iran kon je maar zo worden opgepakt door de politie. En als dat gebeurde, moest je vrezen voor je leven.
We kregen een plek in een asielzoekerscentrum, een AZC, toegewezen in de Achterhoek, een heel stuk verwijderd van Amsterdam. In dat AZC werden mijn ouders verhoord over waarom ze weg waren gegaan van de oorlog. Daarna hebben we nog minstens drie AZC’s gehad. Sommigen voelden echt als gevangenissen. We hebben ook eens een tijdje op een vakantiepark gezeten. Maar toen de vakantie aanbrak moesten we daar ook weg, want de mensen hier moesten wel gewoon vakantie kunnen vieren.”
Je moest blij zijn
“Dat verhaal ligt in het verlengde van hoe alles liep sinds we in Nederland belandden na onze vlucht uit Iran. Kijk, sinds we in Nederland aankwamen werden we vanaf het begin steeds verplaatst. Dat begon op dag één. Op de dag van aankomst hebben we ons gemeld bij een politiebureau in Amsterdam. Daar hebben we met de hulp van een Iraniër, die daar toevallig zat, ons verhaal kunnen uitleggen. Er was geen professionele tolk aanwezig die ons kon helpen. We probeerden eerst met handen en voeten uit te leggen wat we wilden. Maar mijn ouders waren bang. Ze vertrouwden de politie niet. In Iran kon je maar zo worden opgepakt door de politie. En als dat gebeurde, moest je vrezen voor je leven.
We kregen een plek in een asielzoekerscentrum, een AZC, toegewezen in de Achterhoek, een heel stuk verwijderd van Amsterdam. In dat AZC werden mijn ouders verhoord over waarom ze weg waren gegaan van de oorlog. Daarna hebben we nog minstens drie AZC’s gehad. Sommigen voelden echt als gevangenissen. We hebben ook eens een tijdje op een vakantiepark gezeten. Maar toen de vakantie aanbrak moesten we daar ook weg, want de mensen hier moesten wel gewoon vakantie kunnen vieren.”
“Mijn ouders hadden daar aanzien.
Mensen kwamen naar hen toe met problemen."
Na een aantal jaar kregen Kaweh en zijn familie een eigen woning toegewezen. “Daar kon je niet in kiezen ofzo. Je moest blij zijn dat je een woning kreeg van de Nederlandse overheid. Wat ook prima was natuurlijk. Maar zo ging het constant in Nederland. Ik werd bijvoorbeeld door een vluchtelingeninstantie op een MBO geplaatst. Ik had daar zelf weinig over te zeggen.” Hoe er met ze werd omgegaan in Nederland was heel anders dan de familie in Iran gewend was. “Mijn ouders hadden daar aanzien. Mijn vader was architect en mijn moeder hoofdverpleegkundige. Mensen kwamen naar hen toe met problemen. In Nederland werden ze afgekeurd, mijn moeder had reuma en mijn vader was ook te oud om te werken. Zo werden ze afhankelijk van anderen.”
Het is een van de redenen waarom Kaweh altijd bijbaantjes had naast school. “Ik wilde ervoor zorgen dat het mijn ouders en mijn zusje aan niks ontbrak. Zo gaat dat in onze cultuur. Wij delen alles. Als je ouders het minder hebben, doe je er alles aan om bij te leggen. Jij zit immers ook aan die tafel en eet ook gewoon mee.”
Terug naar mijn post
Op een dag vond hij een folder van defensie tussen de post. Hij schreef zich meteen in. Hij wist dat hij het gezin zou kunnen onderhouden en zijn zusje richting een goede studie kon helpen als hij bij defensie terecht zou komen. “En ik schreef me ook in, omdat wij een foto van mijn oom op de kast hadden staan die militair was. Een man waarvan ik me herinner dat hij er statig bijliep. Aanzien had. En dan dat mooie pak met onderscheidingen. Het leek me wel wat. Dus ik ging naar de testdagen. Zonder mijn ouders iets te vertellen overigens. Die waren immers kort daarvoor van oorlog en geweld weggevlucht. Ik wist dat ze niet zouden willen dat ik naar oorlog terug zou keren als militair.”
Het is een van de redenen waarom Kaweh altijd bijbaantjes had naast school. “Ik wilde ervoor zorgen dat het mijn ouders en mijn zusje aan niks ontbrak. Zo gaat dat in onze cultuur. Wij delen alles. Als je ouders het minder hebben, doe je er alles aan om bij te leggen. Jij zit immers ook aan die tafel en eet ook gewoon mee.”
Terug naar mijn post
Op een dag vond hij een folder van defensie tussen de post. Hij schreef zich meteen in. Hij wist dat hij het gezin zou kunnen onderhouden en zijn zusje richting een goede studie kon helpen als hij bij defensie terecht zou komen. “En ik schreef me ook in, omdat wij een foto van mijn oom op de kast hadden staan die militair was. Een man waarvan ik me herinner dat hij er statig bijliep. Aanzien had. En dan dat mooie pak met onderscheidingen. Het leek me wel wat. Dus ik ging naar de testdagen. Zonder mijn ouders iets te vertellen overigens. Die waren immers kort daarvoor van oorlog en geweld weggevlucht. Ik wist dat ze niet zouden willen dat ik naar oorlog terug zou keren als militair.”
Toen Kaweh naar de testdagen ging, had hij echter nog geen officiële Nederlandse papieren. Hij had een tijdelijk visum en zat midden in het proces om een verblijfsvergunning te krijgen als vluchteling. Een proces dat berucht is om zijn lange duur.
Daar werd overheen gekeken door defensie. Kort na de testdagen kreeg hij te horen dat hij bij defensie mocht beginnen. Hij kon van start bij de Luchtmobiele Brigade. “Een half jaar later pas, nadat ik mijn opleiding had afgerond, kwamen ze erachter dat ik helemaal geen Nederlander was. Dus werd ik bij de adjudant geroepen. Die vertelde me dat ik niet bij het leger kon, omdat ik geen verblijfsvergunning had. Of ik mijn spullen maar wilde inleveren en naar huis wilde gaan.”
Kaweh stond er met een brok in zijn keel. Defensie was zijn droombaan. Eentje waar hij zelf voor had gekozen en die hij eerlijk had verdiend tijdens de testdagen. “Ik antwoordde mijn adjudant dat ik het er niet mee eens was en dat het daarbij niet mijn probleem was dat zij een fout hadden gemaakt. En dat ik nu weer terugging naar mijn post om verder te gaan met waar ik mee bezig was.” Dat was pure bluf natuurlijk. Terwijl hij wegliep dacht hij zeker te weten dat zijn militaire carrière voorbij was.
Een paar weken later werd hij weer bij de adjudant geroepen. Ze legde hem een brief voor waarin stond dat zijn naturalisatie een versneld proces in was gegaan en dat hij zich bij dezen Nederlander kon noemen. “Ik mocht mijn paspoort gaan ophalen in het gemeentehuis én ik kon bij defensie blijven.”
Door dit kleine wonder had hij dus zijn droombaan écht in handen. Hij werkte een paar jaar voor defensie, voor zich een nieuwe buitenkans aandiende.
Daar werd overheen gekeken door defensie. Kort na de testdagen kreeg hij te horen dat hij bij defensie mocht beginnen. Hij kon van start bij de Luchtmobiele Brigade. “Een half jaar later pas, nadat ik mijn opleiding had afgerond, kwamen ze erachter dat ik helemaal geen Nederlander was. Dus werd ik bij de adjudant geroepen. Die vertelde me dat ik niet bij het leger kon, omdat ik geen verblijfsvergunning had. Of ik mijn spullen maar wilde inleveren en naar huis wilde gaan.”
Kaweh stond er met een brok in zijn keel. Defensie was zijn droombaan. Eentje waar hij zelf voor had gekozen en die hij eerlijk had verdiend tijdens de testdagen. “Ik antwoordde mijn adjudant dat ik het er niet mee eens was en dat het daarbij niet mijn probleem was dat zij een fout hadden gemaakt. En dat ik nu weer terugging naar mijn post om verder te gaan met waar ik mee bezig was.” Dat was pure bluf natuurlijk. Terwijl hij wegliep dacht hij zeker te weten dat zijn militaire carrière voorbij was.
Een paar weken later werd hij weer bij de adjudant geroepen. Ze legde hem een brief voor waarin stond dat zijn naturalisatie een versneld proces in was gegaan en dat hij zich bij dezen Nederlander kon noemen. “Ik mocht mijn paspoort gaan ophalen in het gemeentehuis én ik kon bij defensie blijven.”
Door dit kleine wonder had hij dus zijn droombaan écht in handen. Hij werkte een paar jaar voor defensie, voor zich een nieuwe buitenkans aandiende.
“Zoiets was in de ogen van mijn meerderen helemaal niet mogelijk!”
Op een dag trof Kaweh een vrouw op de kazerne die op een plek moest komen die je volgens hem niet zomaar kon vinden op het terrein. Dus hij bracht de vrouw in kwestie even naar haar bestemming. Onderweg vroeg ze hem waar hij oorspronkelijk vandaan kwam. “Ik vertelde dat ik uit Iran kwam. ‘Ken je de taal?’ vroeg ze. Ik bevestigde. Ze noteerde mijn naam en registratienummer en zei dat ik binnenkort een bericht zou krijgen.” Dat hij zojuist met een hooggeplaatste militair had gesproken, wist hij niet. Maar wel dat de vrouw het had over meegaan op missie. Dat wilde hij wel. “Ik had tot dan toe alleen in Nederland gezeten, oefeningen gedaan, wagens gerepareerd. Maar nooit het echte werk. En daar doe je het toch voor.”
Dus Kaweh wachtte af.
Een paar weken later werd hij bij de kapitein van zijn sectie geroepen. “Zij was boos dat ik dingen achter haar rug om had geregeld. Er bleek een brief van defensie te liggen. Daarin stond dat ik als individu werd uitgezonden naar Afghanistan. Zoiets was in de ogen van mijn meerderen helemaal niet mogelijk! Ze plaatsten me over naar de kazerne in Harderwijk en zeiden dat ik daar maar moest blijven tot het eind van mijn contract.”
Maar op zijn nieuwe plek werd hij al vrij snel persoonlijk gebeld over de missie in Afghanistan. Of hij nog mee wilde op missie? “Nou dat wilde ik uiteraard. Een dag na dat telefoontje werd ik tot wachtmeester benoemd en binnen anderhalve week zat ik in Afghanistan.”
We lagen constant onder vuur
Hoewel hij blij was dat hij toch mee op missie kon, was Afghanistan heel anders dan hij had verwacht. De training van anderhalve week had hem niet voorbereid op wat hij zou aantreffen en daarbij wat ze van hem verwachtten als tolk en militair. “Afghanistan was na Srebrenica misschien wel de ergste oorlog waar Nederland in meegevochten had. Het voelde als Vietnam 2.0. We lagen constant onder vuur. De Taliban voerde een guerrillatactiek en bestookten ons vanuit de bergen. Probeer dan maar eens terug te schieten.
“Daarbij was ik zelf steeds onderweg als tolk. Maar waar andere tolken meestal extra beveiliging krijgen, moest ik mezelf beschermen. Ik was immers ook militair getraind en de andere tolken niet. Eerst wilden ze me zonder geweer op pad sturen, dat heb ik geweigerd. Er gingen ook twee tolken mee die een universitaire opleiding hadden gedaan, maar niks van het leger wisten. Doordat ik gewapend was, moest ik ook vaak op hen letten. Ik heb me daarin alleen gevoeld.
Vooral ook om de dingen die je hoort op straat. Veel militairen en onderhandelaars verstonden niet wat er gezegd werd, maar ik wel. Dat mensen je dood willen. Je allerlei dingen aan willen doen. Je kapot willen hebben. Ik heb ook wel eens meegemaakt dat een tolk die we daar hadden ingehuurd ons verlinkte tegenover de Taliban. Ik stond erbij tijdens onderhandelingen, terwijl die ander precies vertelde waar ons leger zat.”
Dus Kaweh wachtte af.
Een paar weken later werd hij bij de kapitein van zijn sectie geroepen. “Zij was boos dat ik dingen achter haar rug om had geregeld. Er bleek een brief van defensie te liggen. Daarin stond dat ik als individu werd uitgezonden naar Afghanistan. Zoiets was in de ogen van mijn meerderen helemaal niet mogelijk! Ze plaatsten me over naar de kazerne in Harderwijk en zeiden dat ik daar maar moest blijven tot het eind van mijn contract.”
Maar op zijn nieuwe plek werd hij al vrij snel persoonlijk gebeld over de missie in Afghanistan. Of hij nog mee wilde op missie? “Nou dat wilde ik uiteraard. Een dag na dat telefoontje werd ik tot wachtmeester benoemd en binnen anderhalve week zat ik in Afghanistan.”
We lagen constant onder vuur
Hoewel hij blij was dat hij toch mee op missie kon, was Afghanistan heel anders dan hij had verwacht. De training van anderhalve week had hem niet voorbereid op wat hij zou aantreffen en daarbij wat ze van hem verwachtten als tolk en militair. “Afghanistan was na Srebrenica misschien wel de ergste oorlog waar Nederland in meegevochten had. Het voelde als Vietnam 2.0. We lagen constant onder vuur. De Taliban voerde een guerrillatactiek en bestookten ons vanuit de bergen. Probeer dan maar eens terug te schieten.
“Daarbij was ik zelf steeds onderweg als tolk. Maar waar andere tolken meestal extra beveiliging krijgen, moest ik mezelf beschermen. Ik was immers ook militair getraind en de andere tolken niet. Eerst wilden ze me zonder geweer op pad sturen, dat heb ik geweigerd. Er gingen ook twee tolken mee die een universitaire opleiding hadden gedaan, maar niks van het leger wisten. Doordat ik gewapend was, moest ik ook vaak op hen letten. Ik heb me daarin alleen gevoeld.
Vooral ook om de dingen die je hoort op straat. Veel militairen en onderhandelaars verstonden niet wat er gezegd werd, maar ik wel. Dat mensen je dood willen. Je allerlei dingen aan willen doen. Je kapot willen hebben. Ik heb ook wel eens meegemaakt dat een tolk die we daar hadden ingehuurd ons verlinkte tegenover de Taliban. Ik stond erbij tijdens onderhandelingen, terwijl die ander precies vertelde waar ons leger zat.”
“Ze waren zelf gaan graven omdat ze de stank niet meer konden verdragen”
De dingen die hij heeft gezien, gehoord, geroken en gevoeld, kan hij nooit meer vergeten. ,,Op een gegeven moment stuitten we op een opgraving tijdens een patrouille. Het stonk er ontzettend. We konden niet verder, dus stapte ik met nog iemand uit om te kijken wat er aan de hand was. Toen we dichterbij kwamen zagen we schedels. Botten. Heupbeenderen. Klein en groot. Skeletten. We raakten aan de praat met de mensen die daar aan het graven waren en kwamen erachter dat het buurtbewoners waren die de stank niet meer konden verdragen. Ze waren zelf gaan graven om te kijken waar de vieze lucht vandaan kwam. Het bleek een massagraf te zijn. Niemand wist van wie de lichamen waren die daar lagen.”
Hij staat even stil in de Arnhemse uiterwaarden om aan te wijzen van waar tot waar het graf ongeveer zou zijn geweest als het op die plek had gelegen. De stilte, op een enkele vogel na, is een tegenovergestelde realiteit van de ronkende graafmachines in Afghanistan. Hij staart even in de verte en loopt weer door. Alsof hij zo de herinnering stopt.
Spelen met mijnen
Wat ook in zijn geheugen staat gegrift, zijn alle kinderen die slachtoffer werden van de oorlog. “Kinderen daar speelden met de mijnen die ze vonden. Die mijnen zagen eruit als kleine wieltjes. De kinderen maakten daar een spelletje van. Wie zijn wieltje, zijn landmijn dus, het snelst van de heuvel af kon laten rollen, had gewonnen. Ze liepen er met stokken achteraan. Veel kinderen zijn op die manieren armen en benen verloren. En er zijn ook heel wat kinderen overleden nadat zo’n ding explodeerde. Ik probeerde ze iets bij te brengen over de situatie en ze te leren hoe gevaarlijk die mijnen zijn. Maar echt iets doen kon niet. Je stond machteloos als buitenstaander. Het is verschrikkelijk.”
Het emotioneert hem als hij erover vertelt. Dat is ook alleen maar erger geworden sinds hij zelf een kindje heeft.
“Na een aantal maanden rondreizen, met dat massagraf op mijn netvlies gebrand en ook het beeld van de gewonde kinderen, kwam ik terug in het basiskamp. Ik ben achterin de bunker gaan zitten en daar heb ik zitten huilen. Om alles wat er gebeurde. Om alles wat ik had gezien. Om hoe alleen ik me voelde.” Het brak zijn hart.
Hij staat even stil in de Arnhemse uiterwaarden om aan te wijzen van waar tot waar het graf ongeveer zou zijn geweest als het op die plek had gelegen. De stilte, op een enkele vogel na, is een tegenovergestelde realiteit van de ronkende graafmachines in Afghanistan. Hij staart even in de verte en loopt weer door. Alsof hij zo de herinnering stopt.
Spelen met mijnen
Wat ook in zijn geheugen staat gegrift, zijn alle kinderen die slachtoffer werden van de oorlog. “Kinderen daar speelden met de mijnen die ze vonden. Die mijnen zagen eruit als kleine wieltjes. De kinderen maakten daar een spelletje van. Wie zijn wieltje, zijn landmijn dus, het snelst van de heuvel af kon laten rollen, had gewonnen. Ze liepen er met stokken achteraan. Veel kinderen zijn op die manieren armen en benen verloren. En er zijn ook heel wat kinderen overleden nadat zo’n ding explodeerde. Ik probeerde ze iets bij te brengen over de situatie en ze te leren hoe gevaarlijk die mijnen zijn. Maar echt iets doen kon niet. Je stond machteloos als buitenstaander. Het is verschrikkelijk.”
Het emotioneert hem als hij erover vertelt. Dat is ook alleen maar erger geworden sinds hij zelf een kindje heeft.
“Na een aantal maanden rondreizen, met dat massagraf op mijn netvlies gebrand en ook het beeld van de gewonde kinderen, kwam ik terug in het basiskamp. Ik ben achterin de bunker gaan zitten en daar heb ik zitten huilen. Om alles wat er gebeurde. Om alles wat ik had gezien. Om hoe alleen ik me voelde.” Het brak zijn hart.
“Nu moet ik weer strijden om een plekje”
In 2006 kreeg hij de mogelijkheid om met zijn eigen eenheid op een tweede missie in Irak te gaan. Hij keek er naar uit om met de mannen met wie hij was opgeleid avonturen te kunnen delen, niet meer alleen te zijn. Maar het werd hem last-minute afgeraden. Hij bleek PTSS te hebben en moest thuisblijven. Dat voelde als een mokerslag, want defensie is zijn wereld. Hij vertelt met een twinkel in zijn ogen over de cultuur die er hangt. De mentaliteit van vallen en opstaan. Niet zeuren maar doen. Hij mist het nog iedere dag.
Sinds er PTSS is geconstateerd, mag hij niks meer doen bij defensie. En dat doet ook pijn. “Ik heb moeten strijden om bij defensie te komen, moeten strijden om naar Afghanistan te mogen. En daar ben je aan het strijden voor je leven, om je leven in Nederland te redden. Om te laten zien dat je ouders niet voor niks hebben gestreden in Iran en in Nederland. En nu moet ik weer strijden om een plekje.” Hij zwijgt even.
“Inmiddels heb ik leren leven met PTSS. Ik zou graag weer terugkeren bij defensie. Met mijn ervaring kan ik de nieuwe lichtingen op weg helpen. Geef me een uniform en ik ben een ander mens. Strijden kan ik.”
Sinds er PTSS is geconstateerd, mag hij niks meer doen bij defensie. En dat doet ook pijn. “Ik heb moeten strijden om bij defensie te komen, moeten strijden om naar Afghanistan te mogen. En daar ben je aan het strijden voor je leven, om je leven in Nederland te redden. Om te laten zien dat je ouders niet voor niks hebben gestreden in Iran en in Nederland. En nu moet ik weer strijden om een plekje.” Hij zwijgt even.
“Inmiddels heb ik leren leven met PTSS. Ik zou graag weer terugkeren bij defensie. Met mijn ervaring kan ik de nieuwe lichtingen op weg helpen. Geef me een uniform en ik ben een ander mens. Strijden kan ik.”
Persoonlijk
Naam: Kaweh Madad
Geboren: 1981
Woont in: Kraggenburg
Komt uit: Teheran
Missie: Afghanistan 2003
Burgerlijke stand: Vrouw Fatima en een dochtertje Elina (dit jaar geboren).
Werk nu: Volledig afgekeurd op PTSS na zijn missie-ervaringen
Verder: probeert zijn dagen te vullen met het maken van muziek en andere dingen die hem gelukkig maken.
Geboren: 1981
Woont in: Kraggenburg
Komt uit: Teheran
Missie: Afghanistan 2003
Burgerlijke stand: Vrouw Fatima en een dochtertje Elina (dit jaar geboren).
Werk nu: Volledig afgekeurd op PTSS na zijn missie-ervaringen
Verder: probeert zijn dagen te vullen met het maken van muziek en andere dingen die hem gelukkig maken.
Extra's
16 augustus 2021 Afghanistan valt in de handen van de Taliban. Kaweh Madad sprak met radio 538 hierover. Beluister hier het radiofragment.
|
|